Pedagogiek
in praktijk

Vitale idealen, voorbeeldige praktijken II. Grote pedagogen over opvoeding en onderwijs

Redactie: Piet Murre, Bram de Muynck en Henk Vermeulen
Door: Bert Stilma

Onder de titel Vitale idealen, voorbeeldige praktijken is een vervolgstudie verschenen waarin diverse pedagogen uit het verleden de revue passeren. Volgens een betrekkelijk strak opgezet schema komen D. Erasmus (1466-1536), J.A. Comenius (1592-1670), J. Koelman (1631-1695), A.H. Francke (1663-1727), J.J. Rousseau (1712-1778), J.H. Pestalozzi (1746-1827) en J. Waterink (1890-1966) aan bod. Kort samengevat houdt dit schema in: na eerst de levensloop te hebben besproken, komen vervolgens de denkbeelden, de idealen ter sprake en daarna de betekenis van de pedagoog voor nu. Met een aantal reflectievragen wordt elke bijdrage afgerond. Het voordeel van dit schema is dat deze publicatie vrijwel als één geheel leest, ook al zijn de bijdragen door verschillende auteurs geschreven. De auteurs hebben allen een sterke affiniteit met lerarenopleidingen en door deze keuze is de lezersgroep direct gesitueerd: studenten verbonden aan lerarenopleidingen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, maar ook de bachelor-opleiding en uiteraard de docenten zelf. Alvorens enkele kanttekeningen te plaatsen, geven we eerst een korte samenvatting.

 

Bij Erasmus wordt vooral gewezen op zijn streven om tot beter onderwijs te komen. Alleen zo kan de samenleving humaner, vredelievender en cultuurgevoeliger worden. Dat de veelzijdige Comenius op waardering kan rekenen, is niet verwonderlijk. Zijn grote hoeveelheid aan denkbeelden wordt in vier woorden samengevat: aan allen alles leren. Een bondige samenvatting van zijn pansofie. Bij Koelman en Francke ligt vooral het accent op de godsdienstige opvoeding thuis en op school. Ook wordt aandacht besteed aan het feit dat beide predikanten/pedagogen oog hadden voor de kinderlijke psyche en (on)bewust wegbereiders waren voor Rousseau. Komen de waarderingen van de denkbeelden van Rousseau afwisselend met instemming en afwijzing aan bod, bij Pestalozzi geldt deze ambivalentie niet. Op een heldere en enthousiasmerende wijze wordt deze sociaal bewogen Zwitser besproken. Je wordt in je hart geraakt bij zoveel inzet van deze pedagoog. Hart? Ja! Dat was ook de bedoeling van Pestalozzi: docenten die kinderen met hun onderwijs raken. Bij de schets van Waterink krijgt vooral zijn veelzijdigheid als pedagoog, theoloog, psycholoog en publicist aandacht. Hij wordt met name getypeerd als een idealist in de positieve betekenis van het woord.

 

Is deze studie warm aan te bevelen? Mijn antwoord is in twee woorden samen te vatten: ja, maar. Het woordje ‘maar’ is niet negatief bedoeld, maar is wel gelegen in het feit dat alle pedagogen vanuit een expliciet normatieve invalshoek worden belicht. Die invalshoek wordt eerlijk vooraf duidelijk kenbaar gemaakt, te weten de meer orthodoxe stroming binnen het protestantisme, zo men wil de rechterflank. Ik noem een paar voorbeelden. Bij Erasmus wordt letterlijk een vraagteken geplaatst bij de vraag of kinderen van nature wel geneigd zijn tot het goede (p. 16). Ook Comenius wordt erg optimistisch gevonden als het gaat ‘over het ontwikkelen van de goede krachten in de mens’ (p. 36). Dat bij Koelman kinderen ‘geneigd zijn tot het kwade’ past wel geheel in zijn theologische visie op het kind, maar of pedagogen van nu deze uitspraak onderschrijven? (p. 48). Ook bij Francke zien we dat zijn visie op ‘het breken van de wil’ van een kind bepaald niet getuigt van een optimistische kijk op de positieve mogelijkheden van de kinderlijke ontwikkeling (p. 67). Kortom: niet alle pedagogen in onze sterk multiculturele samenleving zullen zich dan ook in de vertaalslag naar de praktijk herkennen. Opnieuw, geen ‘minpunt’, maar wel een beperking voor de lezersgroep.

Nu het ‘ja’. Ja, omdat het belang van kennis van pedagogische ontwikkelingen in cultuur-historisch perspectief duidelijk wordt aangetoond. Een opsomming van opvoedkundige denkbeelden zonder het toenmalige tijdsbeeld te vermelden, laat staan de eventuele relevantie voor nu, is misschien interessant voor liefhebbers, maar niet voor pedagogen die in 2015 dagelijks met kinderen omgaan. Van deze verouderde opsommingsvisie op het vak ‘historische pedagogiek’ als ideeëngeschiedenis wordt afstand genomen. Kennis van het verleden kan onder andere tot reflectie leiden op het heden, inzichtbevorderend werken en tot een zinvolle discussie leiden. Vanuit die reflecterende visie worden de pedagogen besproken.

Een paar voorbeelden. Bij Rousseau wordt in de paragraaf ‘waardering’ gewezen op zijn visie op het belang van de afzonderlijke leeftijdsfasen die elk kind op zijn of haar unieke wijze doorloopt; fasen die je op een natuurlijke wijze tot hun recht moet laten komen. Interessant voor nu is dan de kwestie of je de kleuterfase in het onderwijs geen geweld aandoet als er te veel de nadruk wordt gelegd op de cognitieve ontwikkeling door middel van allerlei toetsen. Een ander reflectief moment waar het gedachtegoed van Rousseau aanleiding toe geeft, is de vraag voor vele opvoeders in hoeverre je een kind in vrijheid op natuurlijke wijze laat opgroeien of dat je moet (bij)sturen.

Pestalozzi’s leer biedt ook genoeg aanknopingspunten tot reflectie. Pestalozzi, getypeerd als de man die in het onderwijs de verbinding tussen ‘het hoofd, het hart en de handen’ het belangrijkste vond, houdt opvoeders en docenten de volgende spiegel voor: raak je met goed onderwijs ook het hart van de kinderen? (p. 104).

Ten slotte Waterink. Deze coryfee (althans voor een groot deel van het protestantse volksdeel) heeft steeds de vinger gelegd op wat hij noemde de ‘totale mens’. Kinderen zijn meer dan cijferlijstjes; het ging Waterink in het onderwijs om de totale persoonlijkheidsvorming. De volgende reflectievraag ligt dan voor de hand. Hoe is het nu gesteld met de balans tussen de cognitieve, sociaal-emotionele, fysieke, ethische en creatieve aspecten in de kinderlijke persoonlijkheidsontwikkeling?

In een pedagogische briefwisseling tussen enkele auteurs wordt aan het einde van deze publicatie deze reflectieve intentie (opnieuw) uiteengezet. ‘Het was niet de bedoeling van de redactie om een geschiedenisboek uit te geven, maar om via confrontatie met het verleden het denken over het heden te stimuleren.’ In die opzet zijn de auteurs beslist geslaagd. Er worden meer dan voldoende bouwstenen aangedragen voor een gesprek tussen de vitale idealen van weleer en de praktijk van nu.

 

[auteursinfo]Bert Stilma is voormalig pabo-opleidingsdocent en auteur van onder andere Van kloosterklas tot basisschool (Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, 20123).[/auteursinfo]


Murre, P., Muynck, B. de, & Vermeulen, H. (Red.), (2014). Vitale idealen, voorbeeldige praktijken II. Grote pedagogen over opvoeding en onderwijs. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief.



Naar homepage